Deniece Wildschut

Nena en de mysterieuze tovenaar

In een bos, heel ver hier vandaan, leefde een mysterieuze tovenaar. Iedereen wist dat hij bestond, maar niemand had hem ooit gezien. In een dorpje, vlak bij dat duistere bos, leefde een meisje dat Nena heette. Nena kende het bos op haar duimpje, want ze was gek op de natuur en vooral op de herfst. Uren kon ze de bosgeur opsnuiven en zoeken naar kastanjes en bladeren die niet langer bij bomen hoorden. Ze raapte ze op en nam ze mee naar huis, zodat de bladeren nooit vergeten zouden worden. Een mooi idee, vond Nena. Op een dag was ze echter in het bos, toen ze plotseling voetstappen hoorde. Nena keek verschrikt op.
‘Wie is daar!’ riep ze uit.
Het begon al schemerig te worden en Nena vond het toch een beetje eng.
‘Hallo?’
Een schaduw kwam langzaam dichterbij en Nena huiverde. Diep vanbinnen was ze ook een beetje nieuwsgierig, want ze hoopte ergens dat zij de eerste uit het dorp zou zijn die kon vaststellen dat de tovenaar werkelijk bestond. Dat zou voor ophef zorgen! Iedereen zou trots zijn op Nena en op haar ongelooflijke ontdekking. Voor nu bonsde haar hart echter luidruchting in haar keel. Ongemakkelijk slikte ze haar angst weg.
‘Iedereen weet dat ik hier ben, dus als je me iets doet zullen ze je zo vinden!’ loog ze.
Heel even bleef het stil, maar toen klonk er een vreemd geschuifel. Het kwam dichterbij.
‘Vergeef me,’ fluisterde een breekbare stem.
Nena schrok even, maar toen ze de oude man in zich opnam was haar angst verdwnenen. Hij boog en glimlachte vriendelijk.
‘Ik wilde u niet laten schrikken, jongedame. Ik genoot hier van de herfstgeuren en het natuurschoon. Wat doe je hier zo alleen?’
‘Ik deed hetzelfde,’ zei Nena trots. ‘Wat leuk dat u het ook mooi vindt, het bos.’
‘Uiteraard,’ zei de man knikkend. ‘Uiteraard.’
‘Bent u de tovenaar?’ flapte ze er toen uit, nog voordat ze er zelf erg in had.
‘Tovenaar?’
De oude man grinnikte en aaide zijn lange baard.
‘Mijn gezichtshaar wekt wel vaker die indrukt,’ zei hij, nog altijd lachend, ‘maar ik kan mij helaas geen tovenaar noemen. Stel ik je nu teleur?’
Nena grijnsde. ‘Nogal, ja.’
Het bleef even stil, tot de man vrolijk opkeek en aanstalten maakte om weg te lopen.
‘Mijn oude lijf wil graag tot rust komen in mijn fijne leunstoel. Ik laat u alleen, jongedame. Doet u voorzichtig?’
Nena knikte en bekeek de oude man, die enigszins moeizaam uit haar blikveld strompelde. Het was een aardige man, concludeerde ze, hoewel ze stiekem wel een beetje teleurgesteld was dat hij niet de mysterieuze tovenaar was.
Die avond lag Nena al lang in bed, maar ze kon niet in slaap komen. Wat ze ook deed, ze voelde zich klaarwakker. Stiekem sprong ze uit bed, kleedde zich aan en liep op haar tenen naar beneden. Daar trok ze haar jas aan en ging naar buiten, de donkere tuin in. Ze snoof de frisse lucht op en ging in het gras zitten. Plots klonk er een raar geluid. Nena keek op. Uit de lucht viel iets. Een stukje papier, leek het wel. Nena greep het uit de lucht en bekeek het nieuwsgierig. Haar ogen werden groot en ze jubelde in stilte.

Lieve Jongedame, vergeef me mijn leugens.
Hoogachtend, de Tovenaar.

Verder Bericht

Vorige Bericht

© 2024 Deniece Wildschut

Thema door Anders Norén