Mijn kennismaking met Jeannettes Palais de l’agité
Ademloos keek ik om me heen, toen we uit haar vervallen Peugeotje stapte en ik het huis in mij opnam. Gotisch, was het, met Renaissancistische elementen. Beeldschoon, werkelijk waar. Het veroverde mijn hart direct, maar tijd om de pracht en praal te aanschouwen kreeg ik niet. Jeannette pakte me bij de arm en begeleidde me naar binnen, waar de oogverblindende architectuur werd overschaduwd door spullen en spullen en SPULLEN. Frutsels, memorabilia, waar ik ook keek. Porceleinen poezen, fotolijstjes, boeken, kandelaars, uurwerkjes en lampen. Ik hapte naar adem.
‘Ik weet het, het is veel,’ zei ze, alsof ze mijn gedachten las. ‘Te veel.’
‘Het is veel. Ja.’
‘Ik houd van elk individueel souvenir. Stukjes van mijn leven. En bij elkaar, zo prachtig!’
Ze danste door de kamer.
‘Koffie?’
‘Graag.’
We liepen naar de keuken, een enorme ruimte waarin een eikenhouten tafel het pronkstuk vormde. Verrast keek ik op. Een kale man, een vrouw van middelbare leeftijd, twee kinderen, en een stel dat eruitzag alsof zij op wintersport gingen.
‘Bonjour,’ klonk het door de keuken.
Aarzelend keek ik rond. Jeannette nam me mee naar een kleine aangrenzende hal, waar ik mijn jas kon ophangen.
‘Ik heb een pension, zei ze. Geopend enkele jaren na de dood van Gerard. Zo blijf ik onder de mensen, zie je? Maar wees gerust, je hoeft niets te betalen.’
‘Nee, Jeannette, dat kan ik niet maken. Ik betaal graag. Geen probleem.’
Ze wuifde mijn woorden weg en we keerden terug naar de keuken, waar ik plaatsnam naast een meisje van een jaar of twaalf.
‘Ik ben Pien,’ zei ik.
‘Pien?’
Het meisje fronste haar roestkleurige wenkbrauwen.
‘Philine,’ legde ik uit. ‘Ze noemen mij Pien.’
‘Wie?’
‘Mijn vrienden. Familie?’
‘O.’
Ze knikte. ‘Ik heet Jessy. Mijn broertje heet Seth. We komen uit Shrewsbury. Dat is in Engeland.’
Ik schudde haar plechtig de hand.
‘Wel, Jessy. Aangenaam kennis te maken!’
Ze grinnikte.
Na een kleine maaltijd en meerdere koppen thee raakte de tafel langzaamaan leeg. Jessy en Seth gingen buitenspelen. Hun moeder las een boek op het terras. De oude man ijsbeerde door de moestuin en het stel dat op wintersport leek te gaan was eropuit en zou pas laat terugkeren van een vele kilometers tellende wandeling. Ik hielp Jeannette met opruimen en afwassen. Vreemd genoeg vond ik het wel fijn. Haar chaotische paleisje had iets huiselijks en het deed me goed daar even deel van te mogen zijn.
‘Als je wilt kun je me straks helpen in de moestuin? Ik heb er zo veel lekkers, kind! Tomaten, appels en sinaasappels. Allerlei groenten. Ik moet ook wat onkruid wieden in de tuin, daar langs het terras.’
Ik volgde haar slanke wijsvinger en knikte. ‘Met alle liefde.’
Dat is dan ook wat we deden. Lekker wroeten in de aarde, appels plukken, zaadjes planten. Moeilijk was het allemaal niet, maar ik had eerlijk gezegd nog nooit een moestuin van dichtbij gezien. Ik vond het wel wat en bekeek de rustig rijpende tomaten met aandacht en groeiende bewondering. Ik wiedde onkruid, gaf de planten water en zat zo nu en dan even in het zonnetje. Het leven was goed. Erg goed. Ik voelde me thuis. Welkom. Op mijn gemak.
Het groeide, onze samenwerking. Heel natuurlijk, net als de tomaten in de moestuin. Ik ging steeds meer helpen, en de drang om onderweg te zijn – die in het begin zeker in mij had geleefd – had plaatsgemaakt voor een gevoel van tevredenheid dat ik nauwelijks van mezelf kende. Ik wilde daarvan geen afscheid nemen. Dat hoefde ook niet, want Jeannette kon de helpende handen goed gebruiken. Haar gekke pension, een uit de hand gelopen idee om eenzaamheid voor te zijn, trok vele bezoekers. Vaak mensen zoals ik, zo bleek. Geen standaard toeristen, meer mensen die op zoek waren. Naar wat… dat weet ik niet. Wellicht was dat ook van ondergeschikt belang.
Ik werd steeds actiever in de tuin en Jeannette leerde me alles wat ze wist. Dat was veel. Ze vertelde me over de papaver rhoeas, brassica, de picea abies, en de taraxacum officinale. Het hele plantenrijk ging voor me open en mijn gastvrouw droeg een schat aan informatie met zich mee, die ze maar al te graag deelde. We vermaakten ons wel, in de warme middagzon, in de tuin van haar enorme huis, dat ik liefkozend omdoopte tot Palais de l’agité. En langzaam maar zeker werden we partners en zorgden we samen voor de gasten en alles wat zij nodig konden hebben. Meestal was dat niet veel, want het waren nooit veeleisende mensen. Apart wel, maar kennelijk trok Jeannette dat aan. Het waren stuk voor stuk lieve mensen, op zoek naar rust en eenheid. Dankbare mensen, vond ik.
Het deed me goed hun verhalen te horen, mijn eigen verhaal te kunnen vertellen en ervaringen te delen. Er ontstonden innige banden, zomaar opeens. Lange tijd had ik gedacht dat dat onmogelijk was, dat mensen onbetrouwbaar en vaak zelfs onaardig waren, maar het tegendeel werd mij haarfijn getoond.