Deniece Wildschut

Nachtwerk (2)

Eerst deel 1 lezen?

Ik klauw mijn weg door de muur. Een fragiel grijs geval dat onder mijn woeste aanraking uiteenvalt als een amateuristisch herstelde pantalon. Waar de vergankelijkheid voorheen zichtbaar op de loer lag, had zij nu toegeslagen. Ze haalde venijnig uit, met mijn lichaam als voertuig. Althans, zo lijkt het even. Al snel toont de muur me zijn standvastigheid. Stukjes storten ter aarde, maar de essentie blijkt sterk. Fuck. IJzersterk! Zweetdruppeltjes parelen over mijn voorhoofd, dat bonst en steekt. Maar alles wat ik zie, is de weg die ik gaan moet. En daar klink het nog altijd… TIK TIK TIK. Het geluid dat me troost en voortduwt als een prachtige hymne, de aanwezigheid die de mijne minder eenzaam maakt. Ik moet en zal kennismaken met het verborgen schepsel. Zal het geluid een menselijk gezicht hebben of een dierlijke verschijning? Misschien is het wel de dolende ziel van een ontevreden overledene, als je in zoiets gelooft…
‘Ik kom eraan!’ roep ik. Mijn stem hapert. Stagneert. ‘Ik kom eraan!’
TIK TIK TIK.
Ik kijk achter me, waar Goethe, Pain, Wollstonecraft en vele, vele anderen mij aanmoedigen. Hun geestelijke restanten liggen daar, beschermd door zachte of harde omslag en desondanks angetast door tijd en gebruik. Onzorgvuldig gebruik. Ik denk aan The Sorrows of the Young Werther en glimlach. Caleb Williams, ook hij is van de partij.
TIK TIK TIK.
Mijn aandacht is terug bij mijn taak, de door mezelf opgelegde taak die ik tracht te voltooien. Toch, mijn lichaam hapert. Rode tranen sieren mijn vingertoppen die het zo onwetend opnamen tegen een levenloos en broos doch volhardend object. Pas nu ik het zie, voel ik de pijn. Pas nu ik het voel, ruik ik het bloed. Mijn bloed. Rode druppels die warm langs mijn vingers glijden. Gatver.
Losgekomen stofwolken benemen me de adem en kriebelen in mijn kurkdroge keel.
‘Ik kom eraan!’ roep ik, maar geluid komt er niet. ‘Vergeef me!’
Ik hoest en het geweld echoot in mijn borst. Pijnlijk, pijnlijk geweld.
‘Ik kom,’ piep ik. ‘Hou vol. O-oké? Ik kom!’
TIK TIK TIK.
Een klap. Nog een klap. Een duw. Stappen achteruit en in volle vaart vooruit. BAM! BAM! BAM! Wat zojuist nog een barst was, transformeert tot een gat. Vreugde overspoelt mijn hart, dat de strijd beu is maar de eenzaamheid en angst nog meer. Ik steek mijn hand door het gat en friemel en friemel. Langzaam brokkelen er stukjes af en wordt het gat groter en groter. Mijn verlangen naar een metgezel wint het en ik gluur naar binnen.
‘Hallo?’
‘Hallo?’ echoot het. ‘Hallo? Hallo? Hallo?’

Verder Bericht

Vorige Bericht

© 2024 Deniece Wildschut

Thema door Anders Norén