Hij schonk het papier zijn woorden,
zonder angst, zonder aarzeling.
Al betwijfelde hij of het er werkelijk toe deed,
aangezien alles op den duur verging.
Niets meer had hij te geven.
Niets meer dan zijn aandacht en zijn tijd.
Woorden streelden het papier.
Onzeker. Onvoorbereid.
Maar hij sloot vriendschap met de leegte,
vond in stilte een metgezel.
Hij schonk het papier zijn woorden,
want woorden had hij nog wel.
Al waren ze nimmer in zijn bezit.
Nooit ván hem, slechts aan hem gegeven.
Hij schonk de woorden aan het papier,
dat altijd onbevooroordeeld was gebleven.
In de greep van tijd was hij machteloos.
In de wereld onbeduidend, onderschat.
Maar met een pen in de hand had hij vrijheden,
die hij nimmer had gehad.
Vrij van de schaduw van vergankelijkheid
bleek zijn succes echter even summier,
want dat waarvan hij trachtte te vluchten
vond hij steevast terug op papier.
Desondanks schonk hij zijn woorden,
zonder angst, zonder aarzeling.
Tastend in het duister.
Schepper van schemering.